Ingebruikname
- Bescherm de laserontvanger tegen vocht en fel zonlicht.
- Stel de laserontvanger niet bloot aan extreme temperaturen of temperatuurschommelingen. Laat deze bijv. niet gedurende langere tijd in de auto liggen. Laat de laserontvanger bij grotere temperatuurschommelingen eerst op de juiste temperatuur komen, voordat u hem in gebruik neemt. Bij extreme temperaturen of temperatuurschommelingen kan de nauwkeurigheid van de laserontvanger nadelig worden beïnvloed.
Laserontvanger plaatsen (zie afbeelding A)
Plaats de laserontvanger op een afstand van ten minste 5 m van de lijnlaser of punt- en lijnlaser. Zorg ervoor dat de ontvangermodus op de lijnlaser of punt- en lijnlaser actief is. Kies een modus waarbij slechts één horizontale of slechts één verticale laserstraal wordt geproduceerd.
Aanwijzing: Kies geen modus met horizontale en verticale laserstraal tegelijkertijd (kruislijnmodus), omdat anders foutieve aanduidingen ter hoogte van de laserstraal kunnen optreden.
Plaats de laserontvanger zodanig dat de laserstraal het ontvangstveld (5) kan bereiken. Lijn deze zodanig uit dat de laserstraal dwars door het ontvangstveld loopt (zoals op de afbeelding getoond).
In-/uitschakelen
- Bij het inschakelen van de laserontvanger is een luid geluidssignaal te horen. Houd daarom de laserontvanger bij het inschakelen uit de buurt van uw oor of van andere personen. Het harde geluid kan het gehoor beschadigen.
Om de laserontvanger in te schakelen drukt u op de aan/uit-toets (3). Alle displayaanduidingen en alle LED’s lichten kort op en er is een geluidssignaal te horen.
Na het inschakelen van de laserontvanger is altijd een gemiddeld volume en de ontvangstnauwkeurigheid „fijn“ ingesteld.
Om de laserontvanger uit te schakelen drukt u opnieuw op de aan/uit-toets (3). Alle LED's en alle displayaanduidingen lichten vóór het uitschakelen even op en er is een geluidssignaal te horen.
Als ca. 20 min. geen toets op de laserontvanger wordt ingedrukt en het ontvangstveld (5) 20 min. lang niet door een laserstraal wordt bereikt, dan schakelt de laserontvanger automatisch uit om de batterijen te sparen. Het uitschakelen wordt aangegeven door kort oplichten van alle LED's en alle displayaanduidingen en er is een geluidssignaal te horen.
Instelling van de aanduiding middenlijn kiezen
Met de toets instelling ontvangstnauwkeurigheid (2) kunt u vastleggen met welke nauwkeurigheid de positie van de laserstraal op het ontvangstveld als „in het midden“ wordt aangegeven:
- ontvangstnauwkeurigheid „fijn“ (aanduiding (f) op het display),
- ontvangstnauwkeurigheid „grof“ (aanduiding (e) op het display).
Richtingaanduidingen
De positie van de laserstraal in het ontvangstveld (5) wordt aangegeven:
- door de richtingaanduidingen „Laserstraal onder middenlijn“ (b), „Laserstraal boven middenlijn“ (d) of middenlijn (c) op het display (6) op de voorkant van de laserontvanger,
- door de LED-richtingaanduidingen „Laserstraal onder middenlijn“ (9), „Laserstraal boven middenlijn“ (11) of middenlijn (15) op de achterkant van de laserontvanger,
- optioneel door het geluidssignaal zie Geluidssignaal voor het aangeven van de laserstraal.
Laserontvanger te laag: loopt de laserstraal door de bovenste helft van het ontvangstveld (5), dan branden de richtingaanduiding „Laserstraal boven middenlijn“ (d) op het display en de betreffende LED „Laserstraal boven middenlijn“ (11).
Bij ingeschakeld geluidssignaal is een signaal met een hoge frequentie te horen.
Beweeg de laserontvanger in de richting van de pijl naar boven.
Laserontvanger te hoog: loopt de laserstraal door de onderste helft van het ontvangstveld (5), dan branden de richtingaanduiding „Laserstraal onder middenlijn“ (b) op het display en de betreffende LED „Laserstraal onder middenlijn“ (9).
Bij ingeschakeld geluidssignaal is een signaal met een lage frequentie te horen.
Beweeg de laserontvanger in de richting van de pijl omlaag.
Laserontvanger in het midden: loopt de laserstraal door het ontvangstveld (5) ter hoogte van de middenmarkering (10), dan branden de aanduiding middenlijn (c) op het display en de betreffende LED middenlijn (15).
Bij ingeschakeld geluidssignaal is een permanent signaal te horen.
Geluidssignaal voor het aangeven van de laserstraal
De positie van de laserstraal op het ontvangstveld (5) kan door een geluidssignaal aangegeven worden.
U kunt het volume wijzigen of het geluidssignaal uitschakelen.
Druk voor het wisselen of uitschakelen van het geluidssignaal op de toets geluidssignaal (4) tot het gewenste volume op het display verschijnt. Bij een laag volume verschijnt de aanduiding geluidssignaal (g) op het display met één streepje, bij een hoog volume met 3 streepjes, bij uitgeschakeld geluidssignaal verdwijnt de aanduiding.
Onafhankelijk van de instelling van het geluidssignaal is er telkens bij het indrukken van een toets op de laserontvanger een kort geluid met een laag volume te horen.
Achtergrondverlichting
De achtergrondverlichting van het display wordt op volle sterkte ingeschakeld, wanneer de laserontvanger wordt ingeschakeld. Wanneer er gedurende 2 minuten geen laserstraal wordt herkend en er geen gegevens worden ingevoerd, dan wordt de achtergrondverlichting met 50% gereduceerd.
U kunt de achtergrondverlichting uitschakelen. Druk hiervoor tegelijkertijd ten minste 2 seconden lang op de toets Instelling meetnauwkeurigheid (2) en de toets Geluidssignaal (4).